Na al het rentegeweld toch een nipt all time high voor de S&P500. De economische cijfers in de VS waren bar slecht (vooral voor vijfde maand op rij daling van de industriële productie, 0% groei detailhandelsverkopen). Daardoor en door meevallende economische groei in Frankrijk en Italië werd de euro sterker en vat men moed in de VS dat de opmars van de dollar niet te desastreus wordt. De olieprijs kon iets omhoog op de betere cijfers in Europa en Japan, ondanks nog meer tegenvallers in de VS en China (groei industriële productie een miezerige 6%, detailhandelsverkopen nauwelijks meer dan 10% omhoog op jaarbasis; groei M2 afzwakkend naar ruim 10%, het is maar wat je een harde landing noemt van de economie).
De economic surprises (Citigroup) zijn op zeer laag niveau gekomen in China, terwijl een en ander niet herstelt in de VS (nog niet). In de eurozone daalt de economic surprise index wel, maar is nog steeds positief. In Japan is deze op aan het marcheren tot in mooi positief terrein.
In Duitsland viel de groei met 0,3% tegen, in Nederland was deze met 0,4% als verwacht, in Italië was men blij met 0% groei op jaarbasis en in Frankrijk kon men zijn geluk niet op et 0,5% in het eerste kwartaal.
In de VS steeg het sentiment NFIB van midden - en kleinbedrijf weer na enige maanden van daling. Vacatures (jolts) waren iets lager, maar nog steeds overvloedig. Initial claims voor werkloosheid beleven extreem laag (record laag als % van de beroepsbevolking). Producentenprijzen en importprijzen daalden in april. Het Empire Survey (New York), een voorloper van de ISM, werd weer positief. Het consumentenvertrouwen (University of Michigan) daalde zeer veel.
In Japan stegen de leading indicators, verbeterde de handelsbalans, waren er minder faillissementen, stegen de orders voor machines en stegen de producentenprijzen met 0,1%.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten