Wat zagen we niet: de negatieve
invloed van de hoge olieprijzen
De tegenvallers in de groei kwamen
vooral door demografie en globalisatie. Daar hangen enkele andere slechte
trends mee samen: de hoge grondstoffenprijzen, de neergang van de middenklasse
in het Westen en vooral ook deleveraging omdat ouderen minder schulden kunnen
dragen en overheden minder kunnen financieren uit de omslag en daardoor moeilijker
kunnen stimuleren. Aan globalisatie zitten ook veel voordelen, globalisatie is
in totaal zeer positief voor groei in de wereld (de groei van de wereldhandel
was twee keer zo groot als de gemiddelde economische groei in de wereld, van alles
werd goedkoper waardoor je meer kunt kopen), maar het is veel minder positief
in totaal dan gedacht.
Wij zagen niet hoe slopend de hoge
olieprijzen waren voor economische groei voor de niet-olieproducerende landen.
De Great Recession zou niet zo Great geweest zijn als daarvoor de olieprijzen
niet opgelopen waren tot $147 per vat. De nieuwe enorme stijging van de olieprijzen
na 2009 van $35 naar bijna $120 per vat zorgde ervoor dat vanaf 2010 de
economische groei in de wereld flink gedrukt werd. Over die druk is
betrekkelijk weinig geschreven. Als erover geschreven werd, dan werd de druk
als permanent gezien. Olie raakte op, dus je moest olie gaan winnen uit velden
met steeds hogere kostprijzen. Dat zou een soort permanente belasting voor
economische groei zijn. Gordon en Grantham hebben hierover geschreven. Zij
verminderden daardoor de potentiële groei van de VS (en de westerse wereld) met
ongeveer 0,9%. Zij hielden dan weinig over.
Die hoge olieprijs heeft
uiteindelijk, net als in 1986 voor een enorme reactie naar beneden gezorgd
zonder dat er een recessie was. Het aanbod werd meer dan verwacht uitgebreid
door fracking en de winning uit teerzanden, horizontaal drillen en winning
diepzeeolie. Dit vroeg grote investeringen en leverde veel extra olie op,
waardoor de economische groei in Canada en de VS veel beter op peil bleef dan
in de rest van de wereld. De vraag nam meer af dan verwacht omdat men op energie
ging bezuinigen en men meer andere energiebronnen (waaronder gas, steenkool,
zonne-energie) aanwendde.
Na 2006
is de olieprijs bijna steeds te hoog geweest. Men was zo’n 3% van de economie
extra kwijt aan energie en dat leidde tot minder uitgaven aan andere zaken,
waaronder investeringen.
Eind 2014 lijkt het erop dat het
verhaal van de permanent te hoge olieprijzen een bubbelverhaal was, gebaseerd
op een onmogelijk verhaal van exploderende vraag in China en onderschatting van
de techniek om nieuwe olie te kunnen winnen voor ongeveer $40-70 per vat.
Dat zou trouwens net iets voor Ter
Veer zijn geweest (als hij nog volop actief met beleggen was bezig geweest) om
het onhoudbare verhaal van de exploderende vraag van grondstoffen door China
zonder navenante reactie aan de aanbodkant van grondstoffen door te prikken.
We moeten ons ook weer niet te rijk
rekenen met de huidige lagere grondstoffenprijzen. Er is nog steeds een
groeiende vraag in de Opkomende Landen zoals India en Indonesië. Techniek kan
geen wonderen doen op bestelling. Dus die hogere energieprijzen komen wel weer,
maar er zal telkens iets op gevonden worden. Tegenwoordig begint men bijvoorbeeld
weer heel aarzelend over kernfusie te schrijven, maar hoe groot de vooruitgang
hierbij ook is, dit is de komende tien jaar geen oplossing voor de energieproblemen
(wel over 20, 30, 40 jaar denk ik). Op lange termijn zal steeds wel weer iets
verzonnen worden om de energieproblemen op te lossen.
De samenhang van hogere
energieproductie en economische groei is altijd groot geweest. Dit zal niet erg
veel veranderen. Men zal wel structureel in de tijd zuiniger met energie om
(moeten) springen, maar goede economische groei zonder extra energieverbruik is
(nog) moeilijk voor te stellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten