21 januari 2015

Waarom lopen de koersen zo in de pas met de kaart van de Kondratieffgolf

Er zitten enkele principes achter de kaart van de Kondratieffgolf (plaatje aan de kop van het blog) in de vorm van de reële S&P. Die hebben we aangegeven met fundamentele koersbewegingen op lange termijn en met een inkadering van bepaalde periodes die we een naam gaven via scenario’s.
Koersen horen te stijgen vanwege de structurele stijging van de winsten door economische groei en inflatie. Na de Industriële Revolutie is ineens alles heel hard gegaan en het tempo van koersstijging is in de tijd zelfs toegenomen. Dat staat aangegeven met de knikken in de structurele trend.

Na 1965 is er een structurele trend aangegeven die weer sneller was dan de oude trend. De redenen hiervoor zijn de snellere economische groei in de wereld en de grotere winstinhouding met een betere financiële uitbating.
 Die hogere economische groei in de wereld kwam omdat de technologische vooruitgang iets versnelde maar vooral omdat voor het eerst niet alleen het Westen steeds rijker per hoofd werd, maar geleidelijk aan ook steeds meer ontwikkelingslanden zoals China.
Er is verder veel vooruitgang geboekt met risicobeheersing en financieel efficiënt inzetten van kapitaal. Men verkocht wat onvoldoende rendeerde, kocht eigen aandelen in als nieuwe investeringen minder rendeerden dan de oude.

Om die structurele trend heen zijn grote fluctuaties zichtbaar in de koersbewegingen. Je hebt de cyclische inzinkingen met recessies en soms grote schokken (Lehman!) en daarna gelukkig steeds weer herstel.  Maar er zijn ook scenario’s van zo’n 3 tot 15 jaar waarin de koersen heel veel omhoog of omlaag gaan.
Die scenario’s zijn gebaseerd op het verschuiven van de vier machten in de economie die er tegenwoordig toe doen: bedrijfsleven (business), arbeid (employees), overheid (government) en individuen. Daarmee kun je o.a. verklaren waarom de beurs het veel beter of slechter doet dan de economie aangeeft. Nu doet de beurs het veel beter dan de economie en dat is logisch.

Voor de huidige tijd geldt dat bedrijfsleven en individuen sterk staan en arbeid staat zwak samen met de overheid. Dit houdt in dat winsten harder mogen stijgen dan het BNP en dat de factor arbeid een loonstijging krijgt die achter blijft bij de productiviteitsstijging. Overheden moeten bezuinigen, moeten oppassen met het maken van schulden. Individuen kunnen veel verdienen, hun ideeën en speciale vaardigheden zijn relatief veel geld waard. Een en ander houdt in dat er weinig inflatie is of zelfs deflatie. De inflatiemakers overheid en arbeid moeten terug, terwijl het bedrijfsleven via kostenbesparingen en innovaties de inflatie drukken. Daardoor is een uitzonderlijk royaal monetair beleid nodig.

Deze situatie blijft voorlopig bestaan, ongeveer tot 2018 misschien iets langer, zo dachten Ter Veer en ik in 2009 (en ik nog steeds). We trokken een pijl naar de bovenlijn va de stijgingstrend in 2018 op de kaart van de Kondratieffgolf via de reële S&P.


In 2009 was de beurs net aan het herstellen van de overdreven daling door de enorme klap van de kredietcrisis inclusief Minsky moment dat je niet door kon gaan met schulden maken maar die moest aflossen. Die klap was zo groot dat het herstel anders liep dan gedacht. Het economisch herstel viel tegen, maar de winstgroei per aandeel niet (S&P) en ook de monetaire steun was veel groter dan verwacht. 
Dit zorgde voor een zeer gunstig beursklimaat, maar ook zeer grote onzekerheid over wat aandelen waard hoorden te zijn en wat voor winstgroei er redelijkerwijze verwacht mocht worden. Men was verdoofd door de klap van de kredietcrisis en capituleerde slechts heel langzaam voor wat men zag: een mooie winstgroei in de VS vergeleken bij de groei van het BNP en een ongelooflijk lage rente. 
Was dit duurzaam of snel voorbij zoals steeds voorspeld werd? Nee, het bleef maar duren en naarmate het langer duurde durfde men er meer op in te zetten. Koerswinstverhoudingen gingen geleidelijk  omhoog bij moeizaam stijgende winstverwachtingen. Die koerswinstverhoudingen stegen niet op basis van de oude fundamentals van rente, inflatie en winstgroeiverwachting op lange termijn. Heel vreemd, vroeger kon je met die fundamentals prima uitleggen wat er gebeurde, nu niet. Het is een verhaal van langzame capitulatie voor de macht van het bedrijfsleven en de centrale banken. Dat veroorzaakt kennelijk een bijna constante procentuele stijging van de reële S&P, die onverwacht precies overeenkomt met wat we in 2009 intekenden.   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten